Type
  • Report
Themes
  • Codes & Regulations
  • General
  • Shareholder Governance
  • Sustainability
Organisation type
  • Listed Company
Datum

Op 29 juli 2020 publiceerde de Europese Commissie haar (lang)verwachte "Study on directors' duties and sustainable corporate governance". Het doel van deze studie is om de onderliggende oorzaken van "kortetermijndenken" in corporate governance (C.G.) te beoordelen en mogelijke oplossingen op Europees niveau te identificeren. 

De studie bestond uit twee onderzoeksvragen:

1) de analyse van de stand van zaken en potentiële problemen, waarbij duurzame corporate governance-praktijken en nationale regelgevingskaders in de EU worden onderzocht, en

2) de identificatie van mogelijke opties, uitgaande van de in de eerste onderzoeksvraag genoemde problemen, en de analyse van de potentiële effecten ervan ten opzichte van het basisscenario zonder EU-actie. De voor deze studie gebruikte methodologie was een combinatie van deskresearch en veldonderzoek (enquête en interviews). 

Analyse van de stand van zaken en potentiële problemen

Volgens de studie is er een tendens waar te nemen dat beursgenoteerde ondernemingen binnen de EU zich richten op de korte termijnvoordelen voor aandeelhouders in plaats van op de langetermijnbelangen van de onderneming. Om deze bewering te staven, geven de auteurs aan dat uit data een opwaartse trend in de aandeelhoudersuitkeringen kan worden waargenomen, evenals een daling van de verhouding tussen de CAPEX- en R&D-investeringen en de inkomsten. Op basis van de analyse wordt België ook voorgesteld als één van de meest korte termijn gerichte landen in de EU.  

De studie identificeert zeven belangrijke probleemfactoren: 

  1. De plichten van bestuurders en het belang van de onderneming worden eng geïnterpreteerd en hebben de neiging om de maximalisering van de aandeelhouderswaarde op korte termijn te bevorderen; 
  2. De toenemende druk van beleggers met een korte termijn horizon draagt ertoe bij dat de raden van bestuur zich meer richten op financieel rendement op korte termijn ten koste van de waardecreatie op lange termijn; 
  3. Bedrijven missen een strategisch perspectief op duurzaamheid en de huidige praktijken slagen er niet in om relevante duurzaamheidsrisico's en -effecten effectief te identificeren en te beheren; 
  4. De beloningsstructuren van de raden van bestuur stimuleren de focus op aandeelhouderswaarde op korte termijn in plaats van op waardecreatie op lange termijn voor de onderneming; 
  5. De huidige samenstelling van de raad van bestuur ondersteunt niet volledig een verschuiving naar duurzaamheid; 
  6. De huidige C.G.-kaders en -praktijken verwoorden de langetermijnbelangen van belanghebbenden onvoldoende; 
  7. De handhaving van de plicht van de bestuurders om te handelen in het langetermijnbelang van de onderneming is beperkt. 

In de studie wordt gesteld dat ‘shareholder primacy’ en de druk van de financiële markten op de korte termijn, negatieve gevolgen hebben voor het milieu, de maatschappij en de economie. Daarom roepen de auteurs op tot actie van de EU. 

Identificatie van mogelijke opties

In de studie wordt een algemene doelstelling gedefinieerd om een duurzamere C.G. te bevorderen en om bij te dragen aan een grotere verantwoordingsplicht voor de duurzame waardecreatie van ondernemingen. Om dit doel te bereiken, stellen de auteurs voor dat de gekozen EU-actie de volgende drie specifieke doelstellingen moet nastreven: 

  • Versterking van de rol van bestuurders bij het nastreven van de langetermijnbelangen van de onderneming. 

  • Verbetering van de verantwoordingsplicht van bestuurders ten aanzien van de integratie van duurzaamheid in de besluitvorming van ondernemingen. 

  • Bevordering van C.G.-praktijken die bijdragen aan de duurzaamheid van ondernemingen (bijvoorbeeld op het gebied van bedrijfsrapportage, vergoeding van de raad van bestuur, samenstelling van de raad van bestuur, betrokkenheid van belanghebbenden).  

De studie stelt een lijst van maatregelen vast die in aanmerking komen voor een gedetailleerde beoordeling. Deze maatregelen houden verband met de zeven eerdergenoemde belangrijke probleemfactoren: 

  1. Plichten van bestuurders en het belang van de onderneming: maatregelen om bestuurders te stimuleren om het langetermijnbelang van de onderneming goed af te wegen tegen de belangen van de aandeelhouders en om duurzaamheidsrisico's en -effecten te identificeren en te beperken; 
  2. Druk van beleggers: maatregelen om het langer aanhouden van aandelen te stimuleren en om beursgenoteerde ondernemingen te ontmoedigen om per kwartaal een winstindicatie en rendement te publiceren; 
  3. Gebrek aan strategisch perspectief op duurzaamheid: maatregelen om raden van bestuur te stimuleren duurzaamheidsaspecten in de bedrijfsstrategie te integreren, om duurzaamheidsdoelstellingen te identificeren en vast te stellen en om passende informatie openbaar te maken; 
  4. Vergoeding van bestuurders: maatregelen om het verkopen van aandelen, die bestuurders ontvangen als vergoeding, te reguleren, en om niet-financiële ESG-metrics op te nemen in het vergoedingsbeleid voor bestuurders; 
  5. Samenstelling raad van bestuur: maatregelen om ervoor te zorgen dat duurzaamheidsgerelateerde expertise systematisch wordt meegenomen in het benoemingsproces van de raad van bestuur van ondernemingen; 
  6. Betrokkenheid van belanghebbenden: maatregelen om de betrokkenheid van zowel interne als externe belanghebbenden bij het identificeren, voorkomen en mitigeren van duurzaamheidsrisico's te waarborgen; 
  7. Handhaving van de verplichtingen van bestuurders: maatregelen ter versterking van de handhaving van de plicht van bestuurders om te handelen in het belang van de onderneming; 

Voor elke reeks maatregelen worden verschillende niveaus van regelgevende interventies overwogen:  

  • Optie A (niet-wetgevend/’soft’) - Verspreiding van duurzame C.G.-praktijken door middel van bewustmakingsactiviteiten, communicatie en groenboeken; 

  • Optie B (niet-wetgevend/’soft’) - Bevorderen van nationale regelgevingsinitiatieven die gericht zijn op het oriënteren van de corporate governance-aanpak in de richting van duurzaamheid door middel van aanbevelingen; 

  • Optie C (wetgeving/’hard’) - vaststelling van gemeenschappelijke minimumregels om de creatie van waarde op lange termijn te bevorderen en tegelijkertijd te zorgen voor een gelijk speelveld door middel van wetgevingsmaatregelen van de EU. 

Elke beleidsoptie wordt vervolgens beoordeeld op basis van haar potentiële effecten: effect op ondernemingen, economische effecten, sociale effecten, milieueffecten en effecten op de grondrechten. Elke optie wordt ook beoordeeld in termen van doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie en evenredigheid. De auteurs trekken geen conclusies over de bevindingen van deze beoordeling, maar er zijn wel enkele algemene tendensen te bespeuren. Ten eerste worden harde/wetgevende maatregelen altijd gekenmerkt door de grootste positieve sociale, milieu- en mensenrechteneffecten (en dus de grootste effectiviteit). Ten tweede gaan diezelfde harde/wetgevende maatregelen vaak gepaard met negatieve gevolgen voor bedrijven als gevolg van de hoge nalevingskosten. Ten derde worden de economische effecten van de maatregelen als positief beoordeeld voor maatregelen met betrekking tot de plichten van bestuurders, het strategische perspectief op duurzaamheid, de vergoeding van de raad van bestuur en de handhaving van de plichten van bestuurders. Aan de andere kant worden de economische effecten als negatief beschouwd voor maatregelen die betrekking hebben op de druk van investeerders, de samenstelling van de raad van bestuur en de betrokkenheid van belanghebbenden. 

Enkele reflecties

Deze nieuwe studie over de plichten van bestuurders identificeert enkele belangrijke probleemfactoren van kortetermijndenken in beursgenoteerde ondernemingen en biedt een structuur voor de beoordeling van beleidsopties. Daarnaast wordt de nadruk gelegd op de sleutelrol van bestuurders bij het creëren van waarde op de lange termijn en op de potentiële voordelen van het betrekken van de belangrijkste belanghebbenden bij het besluitvormingsproces.  

Volgens GUBERNA vertoont de studie ook enkele tekortkomingen, namelijk:  

  • Als eerste kan gesteld worden dat de gehanteerde methodologie en steekproef zekere tekortkomingen vertonen. 

  • Er wordt een nogal negatief beeld geschetst van het huidige bedrijfsleven en er wordt geen rekening gehouden met de inspanningen en initiatieven van veel ondernemingen op het gebied van duurzaamheid. 

  • Daarnaast wordt er van uit gegaan dat enkel ondernemingen verantwoordelijk zijn en/of een rol te spelen hebben bij het aanpakken van de meest urgente problemen van de moderne samenleving. 

  • De studie neemt een eenzijdig standpunt in, aangezien ze enkel de korte termijn als probleem beschouwt en de lange termijn als oplossing. In sommige gevallen kan kortetermijndenken ook een noodzaak zijn voor ondernemingen in een snel veranderende omgeving. GUBERNA pleit voor een evenwicht tussen wendbaarheid op korte termijn en een langetermijnvisie, afhankelijk van de specifieke omstandigheden waarmee ondernemingen geconfronteerd worden. 

  • Daarnaast impliceert de studie dat indien een onderneming ageert op korte termijn, zij geen rekening houdt met de belangen van stakeholders. Dit zijn echter twee verschillende concepten waarbij het ene het andere niet uitsluit. 

  • De verhouding tussen dividenduitkeringen en inkomsten wordt gebruikt als de belangrijkste indicator voor het kortetermijndenken. De auteurs verwaarlozen andere indicatoren, zoals bv. het percentage aandelen dat gecontroleerd wordt (in tegenstelling tot free float). Ondernemingen met één of meer stabiele controlerende aandeelhouders, een fenomeen dat vaak voorkomt in België, hebben immers een grotere kans om te worden bestuurd met een langetermijnperspectief. 

  • Wat de beleidsopties betreft, concentreert de studie zich uitsluitend op het klassieke reguleringsbeleid. Er wordt geen rekening gehouden met zelfregulering, met name in de vorm van corporate governance codes. Deze laatste zijn wijdverspreid, en hebben een bewezen trackrecord in het bevorderen van waardecreatie op lange termijn. Het is belangrijk om niet te vervallen in een teveel aan regelgeving, wat negatieve gevolgen zou hebben voor ondernemingen en ‘box-ticking’ zou aanmoedigen. Ondernemingen hebben nood aan een stabiel regulerend kader.

Volgende stappen

De studie werd recent voorgesteld aan het Europees Parlement door bevoegd Europees Commissaris Didier Reynders. Het Europees Parlement beschouwt het topic van plichten van bestuurders als een topprioriteit en is geneigd om de aanbevelingen uit de studie over te nemen en zelfs nog te versterken. 

Een brede consultatie over de plichten van bestuurders (& due diligence) zal eerstdaags worden opgestart.